Het Tallon criterium is afkomstig uit het Tallon arrest van 1979, waarin aanvullende regels zijn gesteld waaraan de inzet van lokmiddelen moet voldoen om schending van artikel 6 EVRM te voorkomen. Het criterium luidt als volgt:
"Er is sprake van ontoelaatbare uitlokking indien het ingezette opsporingsmiddel de potentiële dader tot andere handelingen heeft gebracht dan die waarop zijn opzet reeds was gericht."
Dit oordeel van de Hoge Raad heeft het instigatieverbod doen ontstaan, het verbod op uitlokking. Sinds deze uitspraak moeten lokmiddelen door de opsporingsambtenaren op dusdanige wijze ingezet worden dat het geen schending oplevert met dit instigatieverbod.
De beoordeling of de testkopermethode een vorm van ontoelaatbare uitlokking is, geschiedt aan de hand van het Tallon criterium en de uitwerking hiervan in de jurisprudentie. Om te beginnen moet er gekeken worden naar de inhoud van artikel 20, eerste lid, DHW. Zoals in de wettelijke kaders al is behandeld, ziet de verplichting die de verstrekker op grond van dit artikel toekomt niet toe op het niet verstrekken van alcoholhoudende dranken aan minderjarigen, maar op het vaststellen van de leeftijd van niet onmiskenbaar meerderjarigen voordat er verstrekking plaatsvindt. Om te beoordelen of met de inzet van de testkopermethode ontoelaatbare uitlokking tot stand komt is dan ook niet de vraag of de verstrekker uitgelokt wordt tot verstrekking aan een minderjarige, maar of de gemeente uitlokt dat de verstrekker de leeftijd van de testkoper niet vaststelt. Hieruit kan opgemaakt worden dat het voor de beoordeling van de methode aan ontoelaatbare uitlokking geen onderscheid gemaakt hoeft te worden tussen het gebruik van minder- of meerderjarige testkopers.
De eerste voorwaarde waaraan de testkopermethode moet voldoen is dat het lokmiddel de verdachte niet brengt op andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds was gericht. Dit betekent dat de verstrekker niet tot een andere handeling mag worden gebracht dan die waarop zijn opzet reeds gericht was, namelijk het verstrekken van alcoholhoudende drank aan een minderjarige, dan wel een niet onmiskenbaar meerderjarig persoon zonder daarbij de leeftijd vast te stellen. Er is geen sprake van onrechtmatig handelen omdat er niet meer gedaan wordt dan het plaatsen van de testkoper op een plek waar vaker overtredingen van de leeftijdsverstrekkingsgrens worden begaan, om af te wachten wat er met de testkoper gaat gebeuren. Hierbij is het wel van belang dat de testkoper geen bovenmatige uitlokkende werking mag uiten. De testkoper mag niet proberen om de verstrekker over te halen wanneer deze weigert alcoholhoudende drank te verstrekken of op elke andere manier alsnog een verstrekking plaats te laten vinden. Ook moet de testkoper zijn of haar eigen onvervalste identiteitsdocument tonen wanneer de verstrekker daarnaar vraagt. Wanneer de testkoper de verstrekker wel probeert over te halen of wanneer hij niet zijn eigen identiteitsdocument toont, is er wel sprake van ontoelaatbare uitlokking.
In het geval dat een persoon als lokmiddel ingezet wordt mag de verdachte ook niet door uiterlijke- en gedragskenmerken op andere gedachten gebracht worden. Om aan dit criterium te voldoen zal de testkoper zich doorsnee moeten kleden en zich gedragen zoals van een gemiddelde jongere in de betreffende situatie verwacht mag worden. De testkoper die zich hieraan houdt zal opgaan in de menigte in de onderneming en zal niet opvallen. Er wordt op die manier een normale situatie gecreëerd. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld kan niet gesteld worden dat het lokmiddel de dader aanmerkelijk heeft beïnvloed wanneer de situatie ter plaatse niet wezenlijk verandert. Hier is geen sprake van als de testkoper zich doorsnee kleed en normaal gedraagt.
Bij het uiterlijk van de testkoper moet wel gesteld worden dat de testkoper moet voldoen aan de eis dat hij of zij er niet onmiskenbaar 18 jaar of ouder uitziet. Wanneer de testkoper er ouder uitziet dan 18 jaar is er wel sprake van uitlokking. De uiterlijke gedraging van de testkoper laat de verstrekker in dat geval anders handelen dan dat deze vanuit zijn eerdere opzet had willen doen. Onmiskenbaarheid is een moeilijk vraagstuk, omdat het een subjectieve norm betreft. In de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt gesteld dat de overtreding gebaseerd mag worden op het door de controleambtenaar opgemaakte proces-verbaal.187 Als uitgangspunt geldt dat in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van de in het proces-verbaal neergelegde bevindingen. Vindt de toezichthouder de testkoper niet onmiskenbaar 18, dan mag deze mening als uitgangspunt genomen worden.